Langzamerhand begin ik me wat uit mijn sociale isolement
te wagen. Ik ga niet alleen meer op pad met de hond, ik heb ook weer puf om om me
heen te kijken, mensen te groeten en af en toe een praatje te maken.
Donderdag gaan manlief en ik door aardig wat roeien
en ruiten om middelste aan te moedigen bij zijn survivalrun. Dat wordt niet
alleen door middelste zeer op prijs gesteld, ook zijn mentor vindt het erg fijn
ons even te zien. Supporters hebben is altijd leuk, maar dit jaar ben ik wel
een heel bijzondere. Het is fijn dat iemand het zo prettig vindt te zien dat ik
er bovenop ga komen.
Helaas kunnen we de finish en huldiging niet zien
maar je kunt niet altijd krijgen wat je wilt.
Op vrijdagmorgen belt de
hartrevalidatieverpleegkundige. Ik had nog een vragenlijst ingevuld over mijn
geestelijke en fysieke gesteldheid. Het komt voor haar en mij niet als een
verrassing dat daar uit naar voren komt dat enige ondersteuning op geestelijk
gebied een aanrader is. Sterker nog, de afspraak met maatschappelijk werk staat
al.
Verder weet ze me te vertellen dat ik ben ingedeeld
in een groep die traint op maandag- en donderdagmiddag, dat ik op 30 april
start en dat ik anderhalve week langer ben ingeroosterd omdat er her en der nog
wat feestdagen uitvallen. De datum van de afsluitende fietstest is ook bekend.
Die is op 24 juni.
Verder adviseert ze manlief en mij met klem naar de
voorlichtingsbijeenkomsten te gaan. Vooral die van psychologie en die over de
medische kant lijken voor manlief zeer relevant. Dat wordt even puzzelen met
zijn rooster en wat vrije uren, maar we hebben besloten hier samen vol in te
gaan, dus dat hebben we er voor over.
Net wanneer ze ophangt, brengt de postbode de brief waarin alles
zwart op wit staat. Dat hartrevalidatieteam lijkt een zeer goed geoliede
machine.
Zaterdag is het vier weken sinds het infarct.
Tijdens het wandelen met Bijke overdenk ik wat er toen gebeurde en plots
herinner ik me dat die zaterdag vriendin Janine jarig was en dat ik het cadeau
zou afmaken zodat ik dat ’s avonds kon geven. En ook dat ik er sindsdien geen
steek meer aan gedaan had. Omdat ik vind dat ik wel een beetje door de tijd dat
je een smoes kan gebruiken heen ben ga ik , in etappes, aan de slag. En
trots kan ik melden dat de missie is geslaagd. Nu alleen nog zorgen dat ze het
ook daadwerkelijk krijgt.
Echt enthousiast en optimistisch ben ik niet meteen na mijn
megadip. Maar ik ga wel al weer iets minder somber door het leven. Een echte
emotionele doorbraak is er nog steeds niet geweest, maar kleine huilbuitjes
zijn er wel al geweest. En ik doe hard mijn best me minder krampachtig groot te
houden.
De enorme buikpijn is gelukkig een heel stuk minder geworden.(ik
vermoed een verband maar weet het niet zeker) En ik heb al weer een paar dagen
zonder middagdutje doorgebracht. Het gaat dus echt drie stapjes vooruit, twee
terug.
Woensdagmiddag mocht ik weer naar het ziekenhuis. Dit keer
voor een wandeltest. (er wordt aardig wat af getest momenteel) Omdat manlief
moet werken gaat schoonmoeder mee. En dat is fijn. Niet alleen omdat ze me
brengt maar ook dat ze met eigen ogen kan zien en met eigen oren horen hoe de
revalidatie gaat en wat de doelen zijn. Geeft haar toch een beetje rust want
ook zij is merkbaar heel erg geschrokken van mijn infarct.
Schoonmoeder deed het ook erg leuk in de gemiddelde leeftijd
van de testgroep, vandaar dat ze al heel snel met de vinger naar mij wees en
zeer duidelijk zei: ”Zij is de patiënt hoor. Dat je niet denkt dat ik dat ben.”
Er werd begonnen met een duidelijke uitleg van de
bewegingsmodule van de hartrevalidatie. Er werd een poging gedaan een uitleg te
geven over de wandeltest, maar zoals wel vaker was de uitleg zeer verwarrend
terwijl de test eigenlijk heel simpel bleek. Na alle uitleg mochten we nog even
wat gegevens doorgeven, vertellen hoe de thuissituatie is, hoe het nu gaat en
wat het doel is van de revalidatie. Bloeddruk en hartslag werden gemeten en
toen was het dan eindelijk zover, de wandeltest.
De wandeltest is niets anders dan een shuttle run test
uitgevoerd op wandeltempo. Al moet ik zeggen dat het tempo bij stap 6 al zo hoog
was dat het me moeite kosten het te verhogen. Bij stap 8 bleek mijn hoogste
tempo niet meer voldoende om binnen de tijd de juiste afstand af te leggen. En
met trots kan ik melden dat slechts twee personen later moesten afhaken. Van de
vijf. De ene man was 76. De andere 65.
Gelukkig waren beiden zeer fanatieke sporters, voelde het
iets minder als falen. Want ik mag dan niet van sporten houden, fanatiek ben ik
wel.
Nu het fietsen en het wandelen is getest worden de gegevens
bestudeerd en word ik ingedeeld in een van de drie niveaugroepen. Begin
volgende week zal ik bericht krijgen wanneer ik dan voor het echte echie kan
gaan starten.
Voor nu mag ik doorgaan met het uitbreiden van mijn
bezigheden. Zolang ik maar braaf op de grenzen van mijn lijf blijf letten. En
ik mag gaan bedenken wat ik na die zes weken bewegingsrevalidatie aan extra
bewegen ga doen. Leuk he?
Het aanpassen van de dosis van de bètablokker lijkt een
goede zet. Al meteen de volgende dag trek ik in de middag mijn sokken uit. Ik heb
geen koude voeten meer! Ook de extreme vermoeidheid is veel minder. Ik red het
zowaar de dag door te komen zonder middagslaapje.
Ook op het vlak van bewegen ga ik flink vooruit. De afstand
die ik met de hond loop is weer als vanouds en het tempo gaat omhoog.
Donderdagmiddag stap ik zelfs weer even op de fiets. Jongste
is nu toch echt uit zijn fiets gegroeid en mag een nieuwe uitzoeken. En zelf ben
ik ook wel aan een ander exemplaar toe. Gelukkig zit de fietsenwinkel lekker
dichtbij zodat het een prima oefenritje is.
Terwijl jongste samen met manlief fietsen bekijkt en keurt
rust ik lekker uit in een van de comfortabele stoelen die ze hebben staan.
Wanneer jongste zijn keuze heeft gemaakt ben ik aan de beurt. Na verteld te
hebben wat ik zoek blijven er al snel nog twee fietsen over om een proefritje
op te maken. Ook mijn keuze is al snel gemaakt.
Op vrijdag lijkt het erop dat ik mijn eigen kunnen de dag
ervoor toch iets heb overschat. Vandaag vraagt mijn lijf namelijk wel om een
dutje. Maar dat zou ook kunnen komen doordat manlief mij dropt bij de supermarkt
om helemaal zelf boodschappen in het karretje te gaan gooien.
Nooit eerder heb ik mij beseft dat dat zo’n inspannende bezigheid
is. Want wanneer mijn karretje vol is, is mijn puf volledig op. Gelukkig is manlief
al weer in de buurt zodat hij de boodschappen bij de kassa kan uitladen, inpakken
en daarna in de auto zetten.
Tijdens mijn dutje wordt er gebeld dat jongste en ik
diezelfde avond al onze nieuwe fietsen kunnen ophalen in plaats van op zaterdag.
Blije eien als we zijn stappen we meteen na het eten op onze oude barrels om ze
om te ruilen voor onze o zo stoere, comfortabele, superhandige, prachtig
glimmende nieuwe fietsen.
De zaterdag begin ik blijmoedig weer aan mijn bewegingsopbouw.
Ik wandel met de hond, rust wat uit en stap op mijn fonkelnieuwe fiets naar het
winkelcentrum. De terugweg heb ik behoorlijk wind tegen. Ik lig bij thuiskomst
dan ook bijna op apegapen.
Ik krijg het gevoel dat ik mijzelf een beetje overvraagd heb
en stap maar weer in bed voor een slaapje. Wanneer ik weer wakker wordt weet ik
dat er iets anders (mee)speelt. Mijn darmen liggen dwars. En niet een klein
beetje, nee, alle doorgang lijkt geblokkeerd. En dat doet zeer.
De volgende dag is er nog niet veel veranderd. De pijn is onverminderd
aanwezig. Ook de vermoeidheid is dubbel en dwars terug. En ik baal. Ik baal stevig.
Het voelt alsof ik weer helemaal terug bij af ben. Alsof alle bewegingsarbeid
die ik heb verzet voor niks is geweest. Alsof ik niet beter mag worden.
Op maandagmorgen stap ik dan ook met zeer frisse tegenzin
het ziekenhuis binnen voor de intake van de revalidatie en de fietstest. Ik
weet niet of ik hier wel zin in heb. Of ik al die moeite wil doen. Of het
überhaupt wat gaat opleveren.
Maar al tijdens het gesprek realiseer ik me dat ik niet wil opgeven
voor ik goed en wel begonnen ben. En dat ik psychisch verre van lekker in mijn
vel zit door wat er allemaal gebeurd is maar dat dat geen uitweg kan vinden,
dat de klap nog moet komen. En dat ik vooral boos ben dat ook dit nog op mijn
bord terecht is gekomen. En ook dat ik dit traject niet alleen aan mezelf
verplicht ben, maar ook aan man en kinderen. Die willen ook heel erg graag dat
ik er zo goed mogelijk boven op kom. En aangezien ik niet dood ben, kan dat. Ik
kan herstellen. Ik kan nog heel lang gaan genieten. Maar dan moet ik er nu werk
van maken en energie in stoppen.
p.s. de fietstest was veel minder erg dan verwacht.
Lang heb
ik gedacht dat ik een zeer ongeduldig typje was. Ik kon niet stilzitten. Op mijn
beurt wachten tot ik mocht spreken was een uitdaging. Oefenen tot ik iets kon was aan mij niet
besteed, ik wilde het meteen kunnen en allerliefst ook meteen uitblinken. En als ik iets dacht, flapte ik dat er ook
stante pede uit. Allemaal eigenschappen die volgens de volwassenen om mij heen
duiden op zeer veel ongeduld. En ik geloofde dat.
Ik heb
deze verklaring geloofd tot de jongste van mijn kinderen een jaar of zes was. Ik kreeg toen al een paar keer het compliment dat ik zo
geduldig was met de jongens. Dat ik zo vaak iets opnieuw uitlegde, steeds maar
weer regels en afspraken herhaalde, elke dag weer hetzelfde ritueel bij school doorliep
en elke keer opnieuw driftbuien, huilbuien en paniekaanvallen doorstond, pareerde,
opving, troostte, weerlegde.
Ik was
stomverbaasd. Hoe kon iemand een persoon als ik nou geduldig vinden? Ja, ik
deed alles wat ze zeiden, maar ik kon toch moeilijk anders? Had ik maar geduld,
dan zou ik me niet zo gefrustreerd voelen en de tijd en rust opbrengen om op de
juiste manier te reageren zodat het kind geen driftbuien meer zou hebben, geen
angst meer zou voelen, niet meer in paniek raken, niet meer overstuur zijn.
U snapt
het al, ik geloofde het compliment niet. Ik dacht dat het meer een steuntje in
de rug was. Een complimentje zodat ik zou doorzetten en niet opgeven. Een
gebaar waardoor ik me even ietsjes beter zou voelen.
Pas toen
ik overspannen was verklaard durfde ik mijn geloof inmijn eigen ongeduld
kritisch te bekijken. Ik heb inderdaad heel veel geduld als het mijn kinderen
betreft. Ik doe inderdaad al die dingen die andere mensen mij al jaren
probeerden te laten zien.
Niet dat
het meteen tot een omslag leidde, maar de eerste twijfel over mijn vermeende
gebrek aan geduld was ontstaan.
Het zal
nu ongeveer twee jaar geleden zijn dat ik eindelijk de puntjes over mijn eigen
brein verbond en inzag dat het niet echt vreemd is dat alle drie mijn kinderen
ADHD-ers zijn. Deze openbaring wierp ook een compleet nieuw licht op mijn
vermeende ongeduld. Oké, ik ben ongedurig maar ik heb geen enkel probleem met
wachten bij de kassa. Had ik maar op een rustigere dag boodschappen moeten gaan
doen.
Staat er
een lange rij voor een attractie in een attractiepark? Dan wacht ik kalm op
mijn beurt. Ik wil namelijk zelf in die attractie, niemand die me dwingt.
Zit ik
op een autoweg vast achter een vrachtwagen? Ach, dan ga ik toch ook 80 rijden.
Er komt vast wel een plek waar ik wel kan inhalen. En anders maar niet, ik kom
toch wel waar ik moet wezen.
Ben ik
dan altijd voorzien van engelengeduld? Nee. Volmondig nee. Ik heb absoluut geen
geduld met mijzelf.
Ik had vorige week alweer zelf het huishouden
willen draaien maar ik kom niet veel verder dan een was draaien en wat koken.
Ik wil
weer metersmaken met de hond maar verder dan een rondje in het park kom ik nog
niet.
Ik wil
met mijn kind meefietsen naar zijn sport maar buiten dat ik geen enkele van
mijn kinderen kan bijhouden is de afstand nog te groot.
En dat
is natuurlijk belachelijk. Het is al bijna drie weken geleden dat ik een hartinfarct
had. Dat is al bijna een maand! Ik zou dat gewoon allemaal moeten kunnen doen.
Misschien dat ik dan daar nog een beetje moe van zou kunnen worden, maar ik
moet het wel kunnen. Ik bedoel, maandag ga ik een fietstest doen, daar moet ik
toch minstens een redelijk scoren.
Dat is
dan maar één voorbeeld. En zo zijn er velen. Ik moet alles voelen, kunnen, bedenken,
regelen, zijn, wezen en worden. Ik moet perfect zijn. En wel nu meteen.
Dus
eigenlijk heb ik best heel veel geduld. Enkel niet voor mezelf.
Vandaag mocht ik voor een eerste controleafspraak naar
het ziekenhuis. Keurig op tijd meldde ik me bij de balie. Het duurde even voor
de mevrouw mijn naam op de afsprakenlijst had gevonden en toen stuurde ze ons
naar de andere kant van de functie-afdeling waar een hartfilmpje zou worden
gemaakt.
Manlief en ik installeerden ons in de wachtkamer.
Hoewel ik mijn best deed het te negeren kon het geklaag van een oudere dame en
haar zoon niet niet horen. Het was allemaal zo vreemd dat ze nog niet aan de
beurt was terwijl ze toch echt een afspraak om halftwee had. Ze vergaten haar
vast. Wist haar zoon wel zeker dat er wel gemeld was dat ze er al was want die
andere mevrouw was er later maar wel eerder opgeroepen. En ze moest toch echt
om half twee dat filmpje want ze moest een kwartier later ook bij de cardioloog
zijn. Kortom, zij vond dat ze ernstig tekort werd gedaan door in haar ogen niet
op tijd te worden geholpen.
Tijdens dit hele relaas begon er iets te kriebelen
in mijn brein. In eerste instantie iets gnuivends. Ik had om kwart over een
afspraak dus zou ook eerder aan de beurt zijn. Toen iets wat meer prikkelde. Ik
moest er toch om kwart over zijn? We waren toch op tijd? Ik pakte mijn telefoon
om te kijken hoe laat het was. En toen begon het kriebeltje zich te ontwikkelen
tot een lachbui. Want zodra ik zag dat de tijd 13:15 was wist ik wat eraan de
hand was. Ik moest er om 14:15 zijn. En 14:15 is niet hetzelfde als kwart over
een, de tijd waarop we dachten dat ik in het ziekenhuis moest zijn.
Ach, op deze manier brengen manlief en ik spontaan wat extra tijd samen door.
Ruim een uur later zitten we bij de arts. De uitslag van het filmpje en het bloedonderzoek
zijn goed. De medicijnen doen hun werk dus naar behoren.
Dan vraagt de arts hoe het gaat. Tja, ik voel me
goed. Ik ben alleen nog steeds zo verrekte moe. En dat blijkt niet helemaal
normaal. Wel nog wat vermoeid maar niet elke middag twee uur slapen moe. Dan
vraagt hij of ik bijwerkingen heb opgemerkt van de medicijnen, heb ik
bijvoorbeeld last van koude handen. En dan schiet het me te binnen, ik heb al
vanaf het infarct enorm last van koude voeten. De arts kijkt me aan en zegt
(ja, hij durfde):”Maar dat is toch normaal? Dat hebben toch alle vrouwen?” Nee dus. Ik heb nog nooit koude voeten gehad.
Sterker nog, onder normale omstandigheden zou ik met deze temperaturen geen
sokken meer dragen, maar nu draag ik zelfs in bed sokken omdat ik anders wakker
lig van de koude voeten.
Dat blijkt een sterke aanwijzing dat de dosering van
de bètablokker waarschijnlijk wat aan de hoge kant is. De dosis wordt
gehalveerd en ik mag weer naar huis.
Maandag mag ik weer terug komen. Dan hebben
manlief en ik de intake voor de revalidatie en mag ik de fietstest gaan doen. Ik
kijk er al helemaal naar uit.
De eerste vraag die iedereen mij stelt is: ”Hoe gaat
het nu?” Gevolgd door: ”Dat was schrikken, voor jou zeker ook?” Ja, dat was het
zeker, denk ik. Maar eigenlijk weet ik de eerste dagen niet zo goed hoe ik meer
bij voel. Rationeel weet ik dat ik geestelijk een heel zware tik heb gehad,
maar voelen doe ik het niet. Ik heb wel heel af en toe een emotioneel momentje
maar doorzetten doet het niet.
De eerste nacht dat ik weer thuis ben kan ik niet
slapen. Ik voel elk ruisje van mijn hart. Om de zoveel tijd kriebelt er een
hoestje. Ik heb wat meer koffie gedronken dan de dagen ervoor en heb het idee
dat mijn hart daardoor af en toe vreugdesprongetjes maakt. Kortom, ik voel me
niet helemaal veilig in mijn eigen bed naast een diep slapende man.
Gelukkig heb ik zelf al snel door wat mijn probleem
is. Ik lig nog wel wakker maar zonder te piekeren waarom ik maar niet in slaap
val. Ik kan mijn aandacht dus volop aan elk piepje, kraakje en huppeltje
schenken. Blijkbaar is dat voldoende om mij gerust te stellen want uiteindelijk
val ik toch in slaap.
En stiekem denk of hoop ik vooral dat dit mijn
geestelijke verwerking was. Wat kan ik mijzelf toch goed voor de gek houden.
Mijn lichamelijke herstel gaat heel aardig. Ik ben
zowaar een braaf kind en doe alles met mate, behalve rusten. En er zit zeer
zeker vooruitgang in. Elke dag slaap ik wat minder vaak terwijl ik juist elke dag
een klein beetje meer beweeg. Maar vermoeiend is het wel. Mijn benen voelen na
elke wandeling als griesmeelpap, zwaar en drillerig. Maar na twee weken wordt
ook dat minder.
Waar ik wel enorm van baal is dat ik lang last blijf
houden van mijn rechterarm. De pols, waar de katheter is in gebracht valt wel mee.
Die is wel flink blauw maar meer pijn dan een flinke blauwe plek doet, doet dit
niet.
Hoe anders is het in de bovenarm. Vooral het gebied
rond de biceps voelt aan als een flink beschadigde spier. Al in het ziekenhuis
wordt verteld dat dit het gevolg is van de fikse vaatspasmen die ik heb gehad,
maar niet dat het zolang gaat duren voor deze pijn afneemt. Zelfs met
pijnstilling kan ik de arm niet goed gebruiken. En dat is erg lastig als je
extreem rechtshandig bent. Haken lukt niet. Lezen gaat lastig. Kleuren gaat
niet. Zelfs het typen van mijn blogs gaat verdraaid lastig. Ik verveel me de eerste
dagen dan ook stierlijk en ben zelfs wel een beetje blij dat ik zoveel slaap.
Maar gelukkig neemt ook die pijn na anderhalve week af en kan ik in ieder geval
weer met mijn hobby’s aan de slag.
Afgelopen zaterdag werd ik een beetje opstandig.
Paul was aan het werk. Jasper en Karsten waren naar de boerderij. Tim sliep uit.
En ik vond dat de hond uit moest. Maar tot zaterdag was ik niet alleen op pad
geweest. Ik keek eens naar buiten, heel aardig weer. Ik keek nog eens naar de hond
en dacht: “Wie kan me tegenhouden? Ik ga gewoon. En dan vertel ik achteraf wel
wat ik heb gedaan.”
Natuurlijk werd ik betrapt door de buuf, maar toen
was ik al weer op de terugweg.
De korte wandeling deed me goed. Even was ik geen
patiënt. Even werd ik niet in de gaten gehouden door een bezorgde man, zoon of
vriendin. Ik voelde me bijna mezelf. Bijna.
’s Middags in het zwembad komt langzamerhand het
besef. Veel mensen spreken me even aan dat ze zo enorm geschrokken zijn en hoe
ik me nu voel. Dan weet ik het. Lichamelijk ga ik nu mooi vooruit, maar geestelijk
moet de echte klap nog komen. En die is onderweg.
Een iemand lijkt het volledig te snappen. Hij weet
het in ieder geval mooi te verwoorden:” Je denkt al snel te weten wat er is
gebeurd maar dan is het besef nog maar net onderweg.”
En ik merk het aan veel kleine dingen. De
lichamelijke beperking begint me te ergeren. Ik lig spontaan twee nachten
wakker te woelen. Het schrijven over mezelf stagneert omdat ik blokkeer. En
waar ik de eerste weken menselijk contact op zoek, houd ik nu de boot af. Ik
ben bijna zover dat ik me niet meer groot kan houden.
Ik ben nog geen half uur thuis wanneer ik in mijn eigen bed
stap. Ik ben doodop van even wat kleine stukjes lopen. Braaf als ik ben volg ik
ieders advies op en neem mijn rust. Ik vermoed dat ik nog wel even zal liggen
woelen maar niets is minder waar. Ik val als een blok in slaap.
Wanneer ik weer wakker word blijf ik even liggen genieten
van het feit dat ik in mijn eigen bed lig. Ik verwonder mij ook wel een beetje.
Wie verwacht nou dat het thuis in ons drukke gezin rustiger is dan in een
ziekenhuis? Ik ben er in ieder geval zeer verbaasd over.
Beneden wacht jongste op me. Dat is openlijk een enorm
moederskindje en heeft het al dagen erg moeilijk met mijn gezondheidsfratsen.
Het liefst zou hij zich aan mij vast klampen om me continu in de gaten te
houden. Het zal veel tijd en overtuigingskracht gaan kosten dat ik echt goed
voor mezelf zorg, voorzichtig aan doe en goed op mezelf let. Tot die tijd
vertrouwt hij vooral op zichzelf om mij in de gaten te houden en omdat hij nou
eenmaal af en toe weg moet, mijn andere oppassen.
Vlak daarna komt middelste thuis van de boerderij. Ik krijg
van iedereen en Jan en alleman de groeten en beterschapswensen en dan diept hij
een prachtige eigen gemaakte kaart namens de kinderen van de zorgboerderij. Wat
een prachtcadeau!
Na het eten word ik overvallen door hevige vermoeidheid en
ga ik maar weer naar bed. Ik besef me dat dit is hoe het de komende dagen dus
zal zijn. Even wat doen en weer slapen. En dan hopelijk elke dag een beetje
meer kunnen doen.
En dus houd ik me ook donderdag aan mijn schema. Veel niets
doen en wanneer ik moe ben naar bed. Zo kom ik de dag wel door. Wat ook helpt
is dat er een aantal lieve mensen even op visite komen. Het is prettig je
geliefd te weten.
Vrijdag is toch een iets mindere dag. Of ik doe misschien
toch iets teveel gezellige dingen. Maar feit is dat ik die dag vermoeider ben
en vaker in bed kruip. Maar gelukkig kan dat wel allemaal. Manlief is namelijk
nog thuis en regelt alles. En hoewel het best moeite kost lukt het u om hem dit
ook te laten doen. Toch iets geleerd in de afgelopen week.
Op zaal begint het ziekenhuisleven te kabbelen. Na het eten
ga ik eindelijk zeer uitgebreid douchen (netjes op een douchestoel hoor).
Wanneer ik terug kom op zaal liggen de medeliggers allemaal tv te kijken. Zelf heb
ik nog steeds geen afstandsbediening omdat ik tot nu toe veel te moe was om
naar een schermpje te gaan liggen staren. Dit is de eerste keer dat ik het een
soort van mis. Maar tegelijkertijd heeft het douchen veel energie gekost en is
het slimmer dat ik even een dutje ga doen voor het bezoekuur weer begint.
Tijdens het bezoekuur laat ik mijn oudste zonen een
afstandsbediening en vers fruit halen zodat ik na het bezoekuur even kan kassie
loeren. Maar lang kan ik mij niet concentreren dus mooi op tijd sluit ik mijn
ogen voor een redelijke nacht slaap.
De dinsdag kabbelt rustig door. Buiten een verpleegkundige met
een folder over de hartrevalidatie en een hartecho gebeurt er weinig rond uw
persoontje, al wordt er voorzichtig op gezinspeeld dat u de volgende dag naar
huis mag.
Op zaal wisselen twee dames het ziekenhuis in voor hun eigen
huis. De lege plekken die ze achter laten worden in de loop van de dag
ingenomen door twee heren.
Zo sukkelt de dag een beetje door. En het begint te
beklemmen. Het ritme wat net niet mijn ritme is. Het net niet vrijuit kunnen
bewegen. Het continu in de gaten worden gehouden. Het gebrek aan privacy. Het
niet onbeschaafd in mijn blote kont in bed kunnen liggen. Het misschien morgen
naar huis mogen heeft de heimwee wakker gemaakt. Eerst deze dag maar weer door.
In de middag komt mijn huisarts even aanwaaien. Hij blijkt
enorm aangedaan door mijn zeer onverwachte hartinfarct. We praten even kort
over wat er is gedaan en wat er nog gedaan moet worden al zal dat vast niet
veel zijn want volgens zijn overzicht ga ik de volgende dag naar huis. Wanneer de
huisarts al op de hoogte is gebracht is de kans dat ik niet naar huis mag wel
heel klein. Goed nieuws dus.
In de avond maakt de hele zaal zich al op tijd op om naar
bed te gaan. Maar helaas komt er een flinke kink in de kabel. Een van uw
zaalgenoten heeft flinke medische aandacht nodig. En dankzij een onwillige
arts-assistent moet dit allemaal gewoon op zaal. Zelfs wanneer de nood zo hoog
is dat de familie wordt opgeroepen om te waken mag de man niet overgebracht
worden naar een andere afdeling. Natuurlijk wens ik de patiënt het allerbeste
toe maar ondertussen wil ik toch echt weleens mijn bed in. En dat dan liever
zonder de twaalfkoppige familie van de medepatiënt.
De andere verpleegkundigen die late dienst draaien op de
afdeling maken in de gauwigheid een afgedankt kamertje in gereedheid zodat de
man, zijn familie en wij op zaal toch nog een soort van rust hebben. Maar voor
allen geldt dat het nog lang onrustig blijft.
De volgende ochtend ben ik verbaasd dat ik toch nog wat
blijk te hebben geslapen. En er is goed nieuws. De zaalgenoot met wie het zo
slecht ging is enorm opgeknapt en komt weer terug naar zaal. Dat is prettig
wakker worden!
De rest van de ochtend verloopt alweer behoorlijk rommelig.
De arts is al vroeg aan bed maar de vraag of ik naar huis mag blijkt toch net
iets minder eenvoudig te beantwoorden dan ik had gehoopt. Het blijkt dat er
wordt gewacht op bloeduitslagen omdat ik nog geregeld verhoging heb. Punt is
alleen dat er al anderhalve dag geen bloed meer is geprikt. De verpleegster
gooit al haar regelneverij in de strijd en binnen het kwartier staat er een
prikploeg aan mijn bed. Na een dik uur wordt duidelijk dat naar huis mag bellen
want ook al zijn de uitslagen nog niet binnen mag ik gewoon naar huis. Mocht er
toch iets van een infectie zijn zal er via de huisarts actie worden ondernomen.
Dat is niet tegen dovemansoren. Ik mag naar huis. Ik mag in
mijn eigen bed slapen. Ik krijg rust! En ik ben zielsgelukkig.
Zondagnacht slaap ik eindelijk weer eens echt. Geen
dommeldutje of semi-alert uitrusten. Nee, een echte dikke-snurk en kwijlslaap.
Wel droom ik veel, raar en toch zeer realistisch waardoor ik na twee uur wakker
overeind schiet en roep: ”Mijn parkeerplaats!!!”. Ik ben erg blij dat ik op een
privékamertje lig en dus niemand wakker schreeuw.
Het realistisch dromen en daarvan wakker worden gebeurd die
nacht veelvuldig. Het zal wel bij de verwerking horen. En het is een prima
opmaat voor de dag die gaat komen.
De maandag is een zeer onrustige dag. Al vroeg in de ochtend
wordt besloten dat ik gewisseld ga worden
met iemand op zaal die ’s nachts is binnen gebracht. De uitvoering laat alleen
wel erg lang op zich wachten omdat het erg druk is op de afdeling. Zo druk dat
ik geregeld de deur van mijn kamertje
dicht doe omdat ik merkt dat ik sterk overprikkeld raak van de georganiseerde
chaos en het gekrioel.
Niet dat ik aan de drukte kan ontkomen want een deel van
de mensen die langsloopt is op zoek naar mij.
Ik krijg stapels en stapels medicijnen.
Medicijnen die ik altijd ’s ochtends in nam staan er niet bij en bij navraag
blijkt dat ze niet meer op de lijst staan. Er wordt op de gang telefonisch
contact gezocht met de cardioloog of dat wel klopt. Prompt wordt er een overleg
gepleegd over een totaal ander medicijn wat mogelijk een negatief effect heeft
op de Crohn. De conclusie krijg ik op dat moment niet mee omdat een maatschappelijk
werker binnen stapt en de deur dichtdoet.
Zij komt voor een eerste gesprek over hartrevalidatie en ook
om te kijken wat voor impact het infarct op mijn geestelijk welzijn heeft
gehad.
Hoewel het vast al de zevende of achtste keer is dat ik het verhaal
vertel voelt het niet als de zoveelste herhaling. Het is zelfs heel fijn dat
dit keer niet het medische aspect de bovenhand heeft maar meer de angst, de
schrik en ook het verdriet dat mijn manlief de rottaak kreeg van het vertellen
aan mijn moeder en mijn kinderen (iets waar ik zaterdag heel verdrietig om ben
geweest).
Het gesprek vergt veel energie, dus wanneer de
maatschappelijk werker weg is besluit ik even te gaan slapen. Maar dat duurt
niet lang want vlak daarna wordt er warm eten gebracht.
Daar wil ik wel wakker
voor worden. Het is namelijk al vier dagen geleden dat ik voor het laatst een
fatsoenlijke warme maaltijd heb genuttigd. De snijbonenstamppot smaakt me dan
ook uitstekend.
Na het eten ruzie ik wat met de verpleger over het al dan niet
moeten opeten van mijn toetje wat mij de uitspraak ontlokt: ”Doe eens even allemaal
niet zo streng tegen mij. Zo eigenwijs ben ik ook weer niet.” De blik die ik
krijg toegeworpen spreekt boekdelen.
Na de maaltijd draai ik me nog eens op mijn zij voor een
dutje maar ook deze is van korte duur. Nu stapt er een fysiotherapeut binnen
voor een eerste gesprek over de hartrevalidatie. Ondertussen begint de kakofonie
aan geluid zijn tol te eisen. De therapeut bemerkt dit en rond het gesprek
lekker snel af en doet bij het weggaan de deur achter zich dicht. Rust.
Maar ook deze mag niet lang duren. Mijn darmen hebben ook
door dat er weer eens een fatsoenlijke maaltijd binnen is gekomen en slaan op
hol. Niet lang, een keer sprinten is voldoende.
En dan komt er eindelijk een cardioloog binnen. De eerste
die ik in het wild ontmoet. De man vertelt kort wat er is gebeurt, wat de
gevolgen zijn en dat er wat twijfel is over de medicatie. Vooral de
acetylsalicylzuur zou een probleem kunnen opleveren met mijn darmen.
De vraag
hoe het met mijn darmen gaat weet ik diplomatiek te beantwoorden. Maar ik ben
toch wel verbaasd. Ik heb meer dan tien jaar een acetylsalicylzuurvariant
geslikt om de Crohn te behandelen, waarom zou dat dan problemen gaan opleveren?
De opluchting is zichtbaar op het gezicht van de cardioloog. Een mogelijk
probleem voorlopig opgelost. Nu afwachten hoe het lijf reageert op het
antiklontermiddel wat ik krijg omdat er een stent is geplaatst. Maar ondanks
dat de darmen over reageerden op de fatsoenlijke maaltijd, heb ik geen pijn of
kramp. De start is dus hoopvol.
Er is meer goed nieuws. Het infuus mag uit mijn hand en de hartmonitor mag af. En dat betekent weer dat ik mag douchen!
Nadat mijn bezoek van die middag weer is uitgezwaaid val ik
dan eindelijk in slaap. En ik slaap diep. Wanneer ik mijn ogen weer open doe
schemert het en komt er net iemand mijn kamer binnen. Stomverbaasd stel ik vast
dat ik nog steeds op mijn privékamer lig. De verpleegster moet lachen. Ze zijn
wel een paar keer wezen kijken of ze me konden verhuizen maar ik was zo diep in
slaap dat ze hebben besloten me te laten liggen tot ik wakker werd.
Vlak daarna verhuis ik dan eindelijk naar zaal en keert voor
vandaag de rust in mijn hoofd terug.
Ook op zaterdagavond houd ik de zusters nog flink bezig. Ik
krijg koorts, mijn bloeddruk blijft hoog en mijn hartslag is hoog. Daar bovenop
zijn er wat dingen in het bloedonderzoek die niet helemaal zijn zoals ze horen.
De enzymen die aangeven dat ik een infarct heb gehad blijven stijgen, het
kaliumgehalte is te laag en het aantal witte bloedlichaampjes, de leuko’s
stijgt. Alles wijst op een infectie. Er wordt nog meer bloed geprikt en urine
onderzocht. Een oorzaak wordt niet gevonden.
Er volgt een heel onrustige nacht. Niet alleen doordat de dag
door het hoofd blijft spoken maar ook door de koorts. Er komt weinig van het
geadviseerde slapen.
De volgende dag is het nog niet veel beter. De koorts zakt
wel iets maar het bloedbeeld blijft hetzelfde net als de bloeddruk en de hartslag.
Het kaliumgehalte wordt flink aangepakt met en een drankje en pillen.
De andere problemen vergen iets meer tijd. Het grootste
probleem is dat ze niet zomaar de eerste keus medicatie kunnen toedienen omdat
ik ook Crohn heb.
In de loop van de ochtend word mij gevraagd of ik eventueel
wel zou willen worden overgeplaatst naar Meppel. De hartafdeling in Zwolle ligt
namelijk propvol. Ik stem in. In Meppel is mijn gezin. In Meppel wonen de meeste
van mijn vrienden en kennissen. Als ik dan toch in een ziekenhuis moet
verblijven dan het liefst zo dicht mogelijk bij huis.
Helemaal vanzelfsprekend is de overplaatsing niet. Er moet
overlegd worden met de cardioloog en met de arts die de katheterisatie heeft
uitgevoerd. Er zitten namelijk minuscule propjes in de haarvaten van de
kransslagader. De vraag is of daar wat aan gedaan moet worden. Uiteindelijk is
het antwoord glashelder. Nee, daar kan niets aan worden gedaan. Alleen tijd kan
die schade eventueel misschien wel herstellen. Minder goed nieuws, maar tegelijkertijd
betekent het wel dat ik naar Meppel mag.
Een uur later lig ik weer in een ambulance. Ik word
overgebracht naar de hartbewaking. Daar word ik voor de zoveelste keer dat
weekend aan een andere multikabel gekoppeld om het hart in de gaten te houden,
de functies worden nog maar eens gecontroleerd en er wordt bloed geprikt. En
dan blijk ik weer eens een wonderlijk mens te zijn. Nog maar net in Meppel en eindelijk daalt de
bloeddruk. En de koorts is spontaan een graag gezakt. De enzymen in het bloed
laten eindelijk een dalende lijn zien. En de medicatie om mijn hartslag te
verlagen doet zijn werk. En het allerfijnste, mijn jongens komen binnen
stappen.
Met z’n vieren weten ze het kamertje waar ik lig behoorlijk
te vullen. Het is zo fijn ze te zien. Ik had sinds zaterdagochtend alleen
jongste even gesproken om hem een klein beetje gerust te stellen. Ik heb de mannen
stuk voor stuk enorm gemist.
Ook mijn lieve vriendin Marijke komt binnenvallen. Iedereen
is zo blij me te zien dat ik me spontaan het meest geliefde mens in dat hele
ziekenhuis voel.
Wanneer iedereen weer weg is moet ik behoorlijk nodig naar
de wc. Groot is mijn verbazing en ook mijn blijdschap als de verpleegkundige mij
eerst loskoppelt van de grote monitor en de draden koppelt aan een klein
kastje. Ik mag mobiel! Ik mag helemaal zelf naar de wc! Ik lig niet meer
vast!!!
Omdat alle functies vooruitgaan wordt besloten dat ik met
mobiele hartmonitor naar een gewone verpleegafdeling mag. En vlak voor de
koffie wordt ik overgebracht naar een klein privé-kamertje. Ik ben
zielsgelukkig. Eindelijk een plekje waar het licht uit kan en de deur dicht.
Hopelijk zal ik nu na twee prutnachten een paar uur slapen.
En dan zomaar lig ik op een zaterdagavond in Zwolle in het
ziekenhuis naar het plafond te staren. Dan rijst toch de vraag: ”Well,how did I
get here?”.
Achteraf gezien begint de route ergens bij die vage
vermoeidheidsklachten van de afgelopen tijd. Daar komt die beschamend slechte
conditie bovenop. En voilà, de eerste stappen zijn gezet.
Op donderdag ben ik in de stad om boodschappen te doen
en wat dingen voor een cadeautje voor vriendin Janine te halen. Ook trakteer ik mijzelf op een nieuwe outfit. Echt grote klachten heb ik niet maar er zijn wat kleine vage lastigheidjes. Ik heb het wisselend koud en warm, wat
klam zweet, een brandend gevoel rond het borstbeen en vooral heb ik last van
een vaag gevoel dat ik niet fit ben.
Eenmaal weer thuis kruip ik op mijn stoel. Even uitrusten,
even bijkomen. Helaas helpt dit niet echt veel. Ik voel me zelfs plots
doodziek worden. Alsof ik een acute aanval van griep heb. Ik doe wat iedereen
met griep doet. Overgeven, een emmer binnen handbereik zetten,het bed in en slapen.
Wanneer ik weer wakker word voel ik me geradbraakt. Maar de
zware misselijkheid is weg en het brandende gevoel een stuk minder.
Vrijdag gaat het alweer een stuk beter al heb ik nog wel
steeds dat zeurende, brandende pijntje en het gevoel dat ik moet herstellen
van een behoorlijke griep.
Zaterdagochtend voel ik me verre van fit. Ik heb heel
onrustig geslapen met veel rare dromen en veelvuldig wakker worden. Dus wanneer de
jongste twee jongens zijn opgehaald door de mensen van de zorgboerderij ga ik snel mijn bed weer in. Geen betere remedie tegen vermoeidheid dan slapen
toch?
Het is geen succes. Nog geen half uur later word ik wakker
van een brandende pijn rond het borstbeen, zo heftig dat ik kotsmisselijk ben van de pijn. Maar net op tijd weet ik de badkamer te bereiken. Mijn eerste
heldere gedachte is: ”Potdikke, ik heb dus wel een griep te pakken.”
Mijn hele lijf voelt zich ellendig, de pijn in de borstkas is nauwelijks nog te harden en er lijkt maar geen eind te komen aan de
misselijkheid en het tot kotsen aan toe hoesten.
Na een half uur wil ik alleen nog maar liggen. In een
wat rustiger moment sleep ik mij terug naar bed. Elke stap koste zoveel
energie dat ik meerdere malen denk aan opgeven en gewoon op de grond gaan
liggen.
Uiteindelijk weet ik het bed te bereiken. Maar nog voor ik
erin lig, zit ik alweer rechtop. Ik moet terug naar de badkamer.
En dus ga ik terug naar de badkamer alwaar alle ellende van voren af aan
begint. Elke beweging doet pijn. En elke pijn maakt me misselijk en laat me tot
overgeven aan toe hoesten. Op een gegeven moment voel ik me zo ellendig dat
ik denk: ”Ik ga hier liggen en ik stop ermee. Laat het leven maar over zijn.”
En terwijl ik dat denk weet ik dat ik direct hulp moet zoeken.
Ik heb mij terug gesleept naar het bed en manlief wakker
gemaakt met de woorden “ik heb nu een dokter nodig”.
Om half een kunnen we bij de huisartsenpost terecht. Het
lijkt onmogelijk maar de weg er naar toe laat me me nog beroerder voelen. Elke
inspanning voelt mijn borstkas alsof hij in de fik staat en elke beweging
lokt een nieuwe niet tegen te houden hoestbui uit.
De huisarts denkt aan acute ontsteking, en de brandende pijn
kan heel goed een gevolg zijn van het vele kokhalzen en overgeven. Het klinkt zeer
aannemelijk. Maar ergens zeurt er iets in mijn hoofd. Het infarct wat mijn
broer begin januari heeft gehad maakt mij angstig. Wat nou als die pijn van
mijn hart komt? Zal er dan toch iets erfelijks spelen? En ik weet ook vrij zeker dat de
pijn er was voor het hoesten. Echt mijn twijfel duidelijk maken lukt niet doordat praten heel moeizaam gaat. Maar
blijkbaar is mijn angst en twijfel toch wel duidelijk en begint er ook bij de
arts twijfel te knagen. Ze besluit me toch even naar de spoedeisende hulp te
sturen.
Op de eerste hulp wordt er bloed afgenomen. De
verpleegkundige vertelt ons dat die uitslagen wel een uurtje op zich laten
wachten en dat ze in die tussentijd wat andere dingen zullen controleren om
mijn grote ongerustheid weg te nemen. Ze sluit me aan op het ECG-apparaat,
maakt een afdruk en schrikt zichtbaar. Snel loopt ze weg. Wanneer ze terugkomt is
dat met een dokter in haar kielzog die vertelt dat er toch iets niet goed is
met het hart, dat er een ambulance is opgeroepen en dat ik zo snel mogelijk
naar Zwolle word overgebracht. Ik krijg een pufje nitro en vooral heel vaak te
horen dat ik mij vooral geen zorgen moet maken omdat alles goed zou komen.
Ook in de ambulance herhaalt zich dit. Dat we met toeters
en bellen rijden is ‘standaard in deze situatie’ ‘niets om je zorgen over te
maken’ en vooral ook ’zodat je snel wordt geholpen en alles helemaal goed komt’
(pas maandag realiseerde ik me dat ik onderweg nog twee pufjes nitro heb gehad
omdat de pijn weer toenam)
Ook in Zwolle gaat alles snel. Er wordt bloed afgenomen, er
wordt een opnamelijst doorgenomen, er worden nog meer plakkers geplakt en
tijdens dit alles komt er iemand in operatiekleding aan om mij mee te nemen
naar de ‘katkamer’. Er wordt verteld wat er allemaal gaat gebeuren en dan slaat de paniek toe. Ik wil vluchten en omdat ik geen kant op kan weet ik maar een
uitweg. Slapen. Helaas, de dotterprocedure wordt uitgevoerd terwijl je bij
bewustzijn bent. Slapen mag wel, maar dan moet je wel zelf in slaap vallen. Ja,
lou loene natuurlijk. Ik heb alles meegemaakt. Van het inbrengen van de
katheter via de vaatspasmen tot het aanbrengen van de stent aan toe. Doodeng
vond ik het, ondanks alle begeleiding, geruststelling en bemoediging.
Het is rond half vijf dat ik vanuit de katkamer naar de observatieruimte
word overgebracht. Er wordt verteld dat ik een hartinfarct heb gehad, dat ik waarschijnlijk donderdag al een kleine heb gehad, dat ik ben gedotterd en dat er een stent is geplaatst. En vooral ook dat ik nu eerst moet gaan uitrusten, een begin maken met herstellen.
Maar ondanks de slaappil
blijft het spoken in mijn hoofd. “What the hell did just happen? How did I get
here?!?!”